De helderziende haalde diep adem, er ontsnapte een wolkje condens uit zijn mond. ‘Ik voel een tegendruk – je laat me niet toe – dat doe je denk ik vaker, mensen op afstand houden. Heb ik gelijk?’ Hij trok een fleecedeken tussen de kussens vandaan en sloeg die om zich heen. Zijn handen beefden.
‘Gaat het?’ vroeg ik.
‘Beetje frisjes. Ik voelde het meteen toen ik je zag. Je aura – er hangt iets om je heen, een kilte. Kan ook je schildklier zijn – komt dat meer voor in je familie?’
Ik keek naar mijn weerspiegeling in het glas van de vitrinekast. Onberispelijk. In lijn met de voorschriften. Niet van echt te onderscheiden. ‘Je krijgt het koud van mijn aura?’
‘Je stelt je niet open,’ zei de helderziende geërgerd. Hij trok de deken strakker om zich heen, huiverde. ‘Ik probeer je te helpen. Ik bied je een uitnodiging, een handreiking. Daar zou je iets mee kunnen doen.’
‘Zoals?’
‘Je zou wat vriendelijker kunnen kijken. Wat meer lachen bijvoorbeeld, dat nodigt uit.’
Ik trok mijn mondhoeken op, zag mijn weerspiegeling doen wat ik tijdens de opleiding had geleerd: lippen gekruld, grote ogen, opgetrokken wenkbrauwen. ‘Zoiets? Helpt dit?’
Het had in ieder geval effect, want het gezicht van de helderziende betrok. Ik bespeurde een vleugje afschuw, gevolgd door lichte paniek. ‘Ja – zo ja, houd dat vast. Ik – ga even, even een vest halen.’ Hij duwde de kat haastig van zijn schoot en slingerde naar de deur, struikelde bijna over zijn voeten. ‘Ben zo terug. Blijf precies zo zitten, we komen tot een kern hier!’
Hij was nauwelijks vertrokken of de kat sprong van de bank en sloop naar me toe. Zonder oogcontact te verliezen ging hij pal voor me op het kleed zitten.
‘Kun je het zien?’ zei ik. Hij haakte zijn poot achter zijn oor en gaapte toen zo hard, zo breeduit, dat het gekraak en geknars van pezen en gewrichten me even het idee gaven dat hij zichzelf binnenstebuiten zou keren. Zijn tong was grijs, zijn gehemelte gitzwart.
Ik schudde mijn hoofd. ‘Je ziet er vreselijk uit.’
De kat legde zijn voorpoten op mijn knieën. Zijn nagels prikten door de stof van mijn broek, ik zag hoe ze zich in me vasthaakten, maar gaf geen krimp, zelfs niet voor de vorm. ‘Ik kan over jou precies hetzelfde zeggen,’ zei hij. ‘Met je bevroren aura. Had je niet even iets aan kunnen trekken?’
‘Nieuwe procedure,’ zei ik. ‘We proberen te bezuinigen op bedrijfskleding. En het vergroot de impact die onze bezoekjes op de cliënten heeft. Zeg, weet je zeker dat hij echt een risico vormt? Hij lijkt nogal – onbenullig. De administratie niet waard.’
‘Natuurlijk weet ik het zeker,’ zei de kat. ‘Ik doe dit werk al vier levens – dit is niet mijn eerste adres. Weet je hoe lang geleden ik deze melding heb gedaan? Hoelang ik al vast zit in dit – hol?’
‘Het is druk op de afdeling.’
‘Het zal eens niet.’ De kat rolde met zijn ogen, trok zijn nagels in en sprong op mijn schoot. Er dwarrelden wat plukken haar op de grond. ‘Zo’n figuur, in zo’n buurt, jullie hadden veel eerder moeten ingrijpen,’ snoof hij. ‘Z’n buurmeisje denkt inmiddels dat ze bezeten is, weet je dat? Die zit hier elke week, loopt al twee maanden achter met de huur, geeft alles uit aan zijn gelul. En aan de overkant van de straat woont een man die niet meer zonder zijn toestemming naar de huisarts durft. Je zult zien dat hij jou straks ook een complex probeert –’ ‘Jaja,’ zei ik, ‘hij veroorzaakt de kwaal en verkoopt de oplossing. Doen ze allemaal, al heel lang, niks nieuws onder de zon. Maar ik heb ze erger gezien – veel erger.’
‘Daar gaat het niet om. Het is een principe, geen wedstrijd.’
‘Een druppel op een gloeiende plaat.’ De kat draaide een rondje op mijn schoot. ‘Het is er één minder,’ zei hij, ‘dat telt.’ Zijn staart streek onder mijn kin, ik zag het in onze weerspiegeling, en heel even dacht ik het ook te voelen, iets te voelen, een aanraking, een tinteling, een eigenaardige behoefte om mijn hand op zijn rug te leggen, mijn vingers over zijn smoezelige vacht te strijken – maar op datzelfde moment begon de vitrinekast te schudden, de rekwisieten rinkelden mee, de droge bloemen ritselden in hun vazen: er reed een vrachtwagen door de straat.
Ik wachtte tot hij voorbij was en het weer stil werd in huis, de behoefte verdwenen, het moment verstreken alsof het er nooit was geweest. ‘Wat doet hij ook alweer met het geld?’ vroeg ik aan de kat.
‘Gokken,’ zei hij. ‘Online. Het is allemaal heel teleurstellend.’
Toen spitste hij zijn oren. Boven onze hoofden klonk gestommel, het geluid van onvaste voetstappen, krakende traptreden. ‘Hij komt eraan. Hoe wil je het doen? Wil je hem nog een kans geven?’
‘Dat lijkt me wel zo eerlijk,’ zei ik. ‘Hij kan me nog de deur wijzen.’
De kat lachte schamper.
Ingepakt in drie sjaals en een dikke winterjas waggelde de helderziende het souterrain weer in en inderdaad: voor een schappelijke meerprijs bood hij me, zoals de kat had voorspeld, een wonder aan. Ik zou voorgoed van mijn kilte afkomen, een ander mens worden, een sociale magneet, bijgestaan door een toegewijd spiritueel leider, een aanbod uit duizenden, als ik meteen wilde afrekenen tenminste. Ik haalde mijn portemonnee tevoorschijn en telde net zolang briefjes uit op zijn trillende handpalm tot zijn lippen blauw waren. Klappertandend bezegelde de helderziende zijn lot. Ik wisselde een blik uit met mijn collega. Die begon zachtjes te spinnen.