Artis pakt de mondharp uit zijn zak. De jonge vrouw met de olijfgroene regenjas heeft twee halfdoorzichtige fotorolkokertjes voor zich op tafel gezet waar ze thuis een beetje rijst in heeft gegoten. Tegenover haar zit een jongen met lang haar, met een T-shirt van een Finse metalband, die een blauwe plastic neusfluit in zijn hand houdt. Naast hem zit een jongen met rood haar en sproeten en een liniaal die hij op de tafelrand kan laten trillen. Er is een meisje met een kam en een plastic consumptiemuntje waarmee ze langs de tanden raspt, een jongen met een postelastiek waarop hij lage tonen kan spelen, een jongen met een speelgoedxylofoon, een meisje met een rode kazoo, een jongen met twee halflege bierflesjes die hij voor zijn lippen houdt en als laatste een meisje van ongeveer tien dat normaal niet tot zo laat op zou mogen blijven. Ze heeft een zilveren belletje van een oud stuk kerstversiering in haar hand.
Het is stil in Riga, bijna niemand is op straat. De met geel straatlantaarnlicht beschenen stoepen zijn verlaten omdat alle kroegen, cafés en restaurants om tien uur gesloten moeten zijn.
In het Griekse restaurant speelt een orkest. Het orkest speelt zo zacht als ze kunnen, in het donker, de leden van het orkest willen niet dat de politie erachter komt dat ze het restaurant ’s nachts gebruiken om te repeteren. Het is het orkest van Artis. Terwijl Artis naar zijn vrienden en hun instrumenten kijkt, speelt hij zachtjes op de mondharp, aait de mondharp meer dan dat hij eraan plukt. Voorzichtig schudt de jonge vrouw met de fotorolkokertjes. Voorzichtig doet de kam en de consumptiemunt rasp rasp. Voorzichtig schudt het kleine meisje met haar zilveren belletje. Heel zachtjes doet mijn mondharp ploing.
2.
Iljitsj luistert soms urenlang naar Riga. Na de opstanden in Wit-Rusland in de zomer van 2020 hadden hij en de andere mannen van zijn bureau van de directeur te horen gekregen dat er geluisterd moest worden naar alle hoofdsteden in voormalig sovjetrepublieken. Dat luisteren moest bij zowel de officiële regering als de oppositie en het maakte niet uit of die regering Ruslandgezind was of juist niet. Alles wilde de directeur weten. Iljitsj was ingedeeld bij het team voor de Baltische staten, met vijf anderen was hij verantwoordelijk voor Riga. Met hulp van een Letse agent was al gauw vastgesteld dat de leider van de oppositiepartij weliswaar werkte op het partijkantoor in de binnenstad, maar dat hij er de voorkeur aan gaf om belangrijke beslissingen te bespreken én te nemen boven een goed bord eten. De tweede pandemie-winter had aan dit gebruik een einde gemaakt, maar toen de Letse regering besloot dat de restaurants weer open mochten, had de partijleider zijn gewoonte weer opgepakt. Joseph, een van Iljitsj’ collega’s, had zelfs een patroon in het restaurantbezoek ontdekt en nu waren ze zover dat ze de partijleider vierentwintig uur per dag konden horen.
Vandaag heeft Iljistsj dienst van tien tot vier in de ochtend en behalve op het kanaal van de slaapkamer van de premier, die snurkt, is er nergens iets te horen.
Dat blijft zo tot half één. Dan slaat het rijtje lampjes uit die bij het favoriete Griekse restaurant van de oppositieleider horen. Iljitsj zet zijn koptelefoon op en klikt het kanaal aan.
Iljitsj begrijpt niet goed wat hij hoort. Hij hoort geen stemmen, hij hoort muziek, maar het is geen muziek die uit een radio komt. Het is een ijl soort muziek, bijna alsof het zichzelf alweer vergeet voordat het goed en wel gespeeld is, zo zacht dat Iljitsj het volume van zijn koptelefoon volledig moet opendraaien om het goed te kunnen horen. Iljitsj hoort een bas, maar hij kan het instrument niet goed thuisbrengen, een soort contrabas ter grootte van een envelop met een klankkast van rubber in plaats van hout. Hij hoort een raspgeluid alsof iemand steeds weer in plastic poedersneeuw gaat staan. Hij hoort het belletje van een arrenslee, maar zo ver weg en eenzaam dat het niets kerstigs meer heeft. Het enige instrument dat Iljitsj duidelijk herkent, is het zachte geluid van een mondharp. Maar hij herkent het alleen maar omdat hij er ooit, lang geleden, zelf één had.