Nisriens vader was niet elke dag bezig met het repareren van schoenen. In dit dorp liepen de mensen vaak op blote voeten en als er een voet openbarstte, kon je er niet een spijker in slaan om de barst dicht te maken, zoals bij schoenen. Dat kon alleen bij ezels en paarden. Als je spijkers in gebarsten mensenvoeten kon slaan, zou de vader van Nisrien veel geld verdienen, en dan zouden ze uit hun vervallen hut verhuisd zijn, vorig jaar of zelfs eerder, en hadden ze nu in een grotere hut gewoond, dichter bij de zee.
Ondanks hun armoede liet Nisrien niet aan haar vader merken dat ze even gemakkelijk kon lezen als met haar vingers knippen en dat ze twee of drie lange zinnen in één minuut kon lezen. Als haar vader dat zou weten, zou hij vinden dat ze genoeg had geleerd en zou hij haar van school halen om hem te helpen bij het werk.
Maar Nisrien had hier niets om haar bezig te houden. Ze had geen broer of zus en haar moeder was overleden. Ze sprak maar zelden met haar vader. Als haar vader van iemand anders zou horen dat de zee verdwenen was, zou ze zeggen dat ze de kop in de krant niet had begrepen omdat ze dacht dat er een fout in stond. Ze zou volhouden dat er een fout in stond. Hoe zou de zee immers alle vissen en zeewezens kunnen oppakken en vertrekken? Maar ze was vastbesloten om de zee terug te vinden en hem naar het dorp te brengen, om hem aan haar vader te laten zien. Ze zou haar vader de kans geven zijn hand in het water te steken en aan een vis of steen te voelen, of hem er weer uit te halen en eraan te ruiken, zodat hij wist: zo voelt de zee als je hem aanraakt.
Nisrien moest eerst schoenen maken die aan haar blote voeten pasten. Ver van de hut slachtte ze een vette kip die geen eieren meer legde. Ze vilde de kip zonder de veren te plukken en droogde het vel zo goed als ze kon, met vers zout. Want er was genoeg zout in het dorp. Nisrien deed er goed aan de kip met de rode vleugels te kiezen, die haar vader bewaarde voor het feest, want een kleinere kip was niet groot genoeg geweest voor een paar schoenen. Ze wist hoe ze schoenen moest maken. Ze had haar vader het zo lang zien doen dat ze nu wist hoe het moest. Eerlijk gezegd had ze hem nooit schoenen van kippenhuid zien maken. De mensen kwamen met huiden van gazellen of konijnen, soms zelfs van een slang of een hagedis. Maar een kip? Nooit.
Onderweg dacht Nisrien: wat doe ik als de zee te zwaar is en ik hem niet zomaar kan meetrekken? Wat moet ik doen als de zee hooghartig is en zich niet door een klein meisje als ik laat overreden om mee te komen naar een afgelegen dorp, zodat een blinde schoenmaker hem kan aanraken? Om niet toe te geven aan moedeloosheid maakte Nisrien een plan. In plaats van de hele zee op te tillen, zou ze een vis vastpakken. Dat was beter. Ze had immers bedacht dat alle vissen zich met hun kaken aan de zee vastklampten toen hij verdween. Ja, omdat ze niet wist welke vorm de zee had, zou ze een vis zoeken, een zilveren vis die leefde. Zodra ze die vast had, zou ze de hele zee kunnen meetrekken, alsof de vis de handgreep was van een enorme deur. Maar zagen levende vissen er net zo uit als de vis die ze op het sardineblikje had gezien?
Elke gedachte over de zee en de vissen begon eenvoudig in Nisriens hoofd, maar veranderde vervolgens in een ondoordringbaar doolhof. Ze pakte haar waterfles en nam een slok. Die verkwikte haar even. Ze bekeek het geld dat ze uit de mouw van haar vader had geleend terwijl hij sliep. Ze was nu op de grote weg. Ze wist waar ze moest gaan staan om op de bus te wachten, bij een roestige paal. Toen ze bij de paal was, ging ze op de grond zitten, die in de vroege ochtend nog niet zo warm was. Haar voeten zweetten een beetje, maar ze deed haar schoenen niet uit. Ze was er trots op. Nisrien wist hoe ze haar vader moest nadoen. Om ongeveer tien uur kwam de bus. Er zou pas de volgende dag weer een bus komen. Nisrien zei tegen de chauffeur: ‘Ik wil snel naar de plaats waar de zee is,’ en reikte hem al haar geld aan. Een halfuur later stopte de bus en liet de chauffeur haar uitstappen op een plek waar grote en kleine, gladde, witte stenen lagen. Het was een verlaten plek, Nisrien zag nergens iemand. Maar de chauffeur zei: ‘Hier is de zee.’ Toen Nisrien was uitgestapt en de bus was weggereden, bedacht ze dat ze de chauffeur had moeten vragen: wanneer? Wanneer was de zee hier?
In haar slaap zag Nisrien de zee naar zich toe komen. Hij was niet zo uitgestrekt als de mensen zeiden, maar ongeveer even groot als haar dorp, of iets groter, en bleek en groen. Ze zag meteen dat hij ziek was. Hij bewoog zich voort, kruipend op zijn buik, geholpen door tientallen kleine vissen die als kleine voetjes golfden. Zijn buik was gevuld met allerlei soorten waterwezens. Er waren ook verdronken vogels, een visnet, metalen munten, injectiespuiten en speelgoed, mensen en ontdekkingsreizigers, brokstukken, zeelieden, chemische stoffen en zeemijnen. Alles waaraan de mensen niet meer wilden denken was erbij. Ze zag zelfs een enorme zeelantaarn die een deel van haar dorp verlichtte. Maar niet haar huis; haar huis was donker. Ze zag alleen de deur en een paar kleine schoenen die haar vader voor haar had gemaakt en buiten had gezet. Voor het eerst sinds ze van huis was weggegaan bedacht ze hoe alleen haar vader was en dat ze terug naar huis moest gaan. Maar de zee stond nu voor haar en ze voelde hoe hij naar haar voeten keek zonder zelfs maar een licht watergeruis te laten horen.
Waarom kijkt de zee zo naar mijn voeten? vroeg ze zich af. Ze keek omlaag en zag dat haar voeten geen voeten meer waren, maar in kurkenbollen staken, duizenden bollen die zich van haar benen uitstrekten naar een onzichtbaar punt in de verte, als twee smalle rivieren. Het was een angstaanjagend gezicht, maar Nisrien raakte niet in paniek en probeerde praktisch na te denken. Voeten die elk moment konden afvallen, hadden geen nut meer. Als ze haar handen uitstrekte en wat water uit de zee schepte, zou ze vlak bij haar benen de bollen kunnen kneden en kleine voeten kunnen maken. De zee kon de rest houden. Daardoor zou de zee gemakkelijk kunnen stromen zonder dat de kleine vissen zouden omkomen. De zee bleef maar naar de voeten van Nisrien kijken zonder iets te zeggen. Ze werd bang, alsof ze bedreigd werd. Op een mysterieuze manier was ze er zeker van dat de bron van deze angst niet de zee was. Ze verzamelde al haar moed en zei tegen de zee: ‘Wil je ze hebben?’ Ze bedoelde natuurlijk haar voeten. Op dat moment wenkten alle schepen en zeelieden en andere spullen in zijn binnenste vriendelijk naar haar en Nisrien begreep dat de zee ‘ja’ zei. Ze boog zich voorover om de bollen los te maken die nog aan haar benen vastzaten, maar toen ze de eerste bol aanraakte, namen haar voeten weer hun natuurlijke vorm aan. Nu was ze in staat hem lopend met haar eigen voeten te volgen, maar zoals we inmiddels weten, was Nisrien niet iemand die op haar woord terugkwam, en ze begon haar voeten af te doen. Ze wist alleen niet dat daarmee haar magere lichaam zo’n pijn zou voelen dat ze zich er niet tegen zou kunnen verzetten te huilen of te schreeuwen of haar ogen te openen en uit haar slaap te ontwaken. Terwijl ze in haar droom haar voeten losmaakte kwamen er wilde dieren naar haar toe die werden aangetrokken door haar lichaam dat bij de steen uitgestrekt lag. Dieren met grotere kaken dan honden. In het dorp dachten de mensen, net als ik, dat het hyena’s waren en dat ze niets meer aten sinds alles om ons heen in woestijn begon te veranderen. Ze werden aangetrokken door de geur van de kippenhuid. Deze dieren begonnen de voeten van Nisrien op te eten op hetzelfde moment dat zij in haar droom haar hand uitstrekte om ze los te maken en aan de zee af te staan.
Nisrien is nooit meer naar ons dorp teruggekeerd. Haar vader wacht nog steeds op haar en weet niet wat zijn dochter is overkomen. Maar hij repareert de schoenen van de mensen en bidt. Om de paar maanden maakt hij nieuwe schoenen voor Nisrien en zet ze bij de deur, want haar voeten zijn ongetwijfeld iets groter geworden. De mensen denken dat Nisrien niet naar het dorp is teruggekomen omdat ze zich ervoor schaamde dat ze niet in staat was de zee voor hem te vinden.
_____
Dit verhaal werd in 2020 in opdracht van het ILFU International Literature Festival geschreven onder het motto 'We need stories'.