Daar wilde de gymjuf niet aan. ‘Het maakt toch helemaal niet uit of een jongen van Lady Gaga houdt?’
Iedereen moest lachen, gemeen en hard. Omdat dingen waar niemand in gelooft maar die toch worden gezegd óf om te lachen zijn, óf om te huilen.
De lerares zuchtte. Dit was in feite een extra krachtsinspanning van haar. Het pestprotocol was eerder gevolgd.
Ik keek op de klok en zag dat er al drie minuten waren verstreken. Nogmaals nam ik de omgeving in me op, ik begon het basketballen al te vrezen. De groenige vloer waarop tientallen gymschoenen zwarte strepen hadden achtergelaten. De bok waarvan ik het versleten leer zou willen strelen, maar dat niet durfde. En in de metalen kasten de volley- en basketballen die me in gedachten al in het gezicht vlogen. Ik, sportief. Ik, bereid om eeuwig te dribbelen als iemand mij die kans gaf.
Ik slikte en wilde al als eerste opstaan toen nog iemand zijn hand opstak. Het was nota bene Romeo, de stille zwarte jongen die in de pauzes omging met een neef van hem die in de derde zat. Hij had een keer bij me achterop willen springen, maar ik was gauw doorgereden want ik wist niet waarover te praten. Nu, in het kringgesprek, liet hij loom zijn hand weer zakken en leek even te aarzelen voordat hij zei: ‘En dat hij zo obsessed is door voodoo en zo.’
Weer viel het stil. De gymjuf straalde uit dat zij het zorgelijk vond. Zo zorgelijk dat ze weer zweeg.
Opeens moest ik me inhouden om Romeo niet een blik toe te werpen die hem beloofde dat ik hem zou klappen. Ik had hem, op de eerste schooldag al, verteld dat mijn familie in Marokko naast het paleis van de koning woont. ‘Ze heten de Touarga’s, ze zijn geprivilegieerd, ze hebben altijd werk,’ legde ik uit terwijl we in de gangen verdwaalden. ‘Mijn tante zet de kandelaars naast het bed. Mijn oom is een koninklijke loodgieter.’ Toen hij volgens mij met lichte tegenzin met mij een klaslokaal in liep, haastte ik me toe te voegen: ‘We zijn donkerder dan andere Marokkanen. Vroeger was dat werk gedwongen, vat je die? We zijn in Marokko beland door de trans-Sahara-slavenhandel. Oók uit West-Afrika dus. Net als met Suriname, geloof ik. Misschien komen onze voorouders wel uit hetzelfde gebied, weet je. In West-Afrika heb je trouwens ook engelen, maar die worden Loa genoemd.’
Later, in schoolbuitenhuis ’t Mussennest, had hij onder druk van anderen grapjes gemaakt. Zich hardop afgevraagd wat mijn taak zou zijn geweest als ik in het paleis zou werken. ‘Jij kan de koning staand pijpen,’ zei hij bij het ontbijt.
Ik had er niet zo vroeg over moeten beginnen.
In de gymzaal wachtte ik even af wat er zou gebeuren. Toen keek ik iedereen aan. Hun blikken waren ongemakkelijk. Ze voelden dat ik wat ging doen. Ik stond op en zei: ‘Jullie willen het niet zien.’
‘Wat niet?’ vroeg de lerares geschrokken.
De kinderen keken eerlijk gezegd best bang. Het rook naar rubber en magnesium.
‘Dat er iemand op me wacht,’ zei ik, en de gymjuf zei dat ik terug moest komen maar ik deed het niet en ze liep ook niet achter me aan. Zo, zonder te groeten, liep ik weg van deze mensen.