Dat maakt het de moeite waard om juist dat wat vanzelfsprekend lijkt te wantrouwen, om kritisch te kijken naar de grens tussen dat wat we onder waarheid verstaan en wat we als onzin terzijde schuiven. Ook waarheid zelf wordt immers nog wel eens als personage neergezet: als een kwetsbare vrouw die - altijd door anderen - geweld wordt aangedaan. Gek genoeg blijft de vorm van dat verhaal min of meer hetzelfde, onafhankelijk van wie er aan het woord is. Van complotdenkers tot wetenschappers: ze verwijzen allemaal naar gelukkiger tijden, waarin de waarheid er nog wel toe deed, en ze roepen allemaal op om toch vooral naar hen te luisteren. Maar zoals bij bijna elk verhaal vallen ook hierbij vraagtekens te zetten. Was er ooit echt zo'n gouden tijd waarin de feiten niet betwist werden? Doet die waarheid als kwetsbare vrouw wel voldoende recht aan de complexiteit van het personage? En dan is er de vraag naar de verteller: ben ik bereid om jou te geloven? Hoe weet ik dat je niet liegt?
Wanneer ik een verhaal ter plekke aan een publiek vertel kijk ik in de ogen van de mensen tegenover me. Ik richt mijn aandacht volledig op hen om aan te voelen wat hun stemming is en waar ikzelf eigenlijk ben, op dit moment; om op te merken wat er gebeurt in de meters tussen ons in, die onbestemde ruimte van contact of het gebrek daaraan. Dat maakt van een gesproken verhaal overduidelijk een levend wezen, dat bij elke vertelling van klank en kleur verandert. Maar wanneer ik in mijn eentje aan een boek werk, is het gemakkelijk en vaak zelfs noodzakelijk om te vergeten dat elk boek ook een gesprek is. Eerlijk en kwetsbaar schrijven kan alleen als ik niet steeds denk aan de meningen van toekomstige lezers. In het uiteindelijke boek wordt het verhaal zwart op wit vastgelegd: eenmaal voorbij de drukproeven zullen de zinnen zelf nauwelijks nog veranderen. Maar dat betekent niet dat elke lezer hetzelfde boek leest. De verbeelding van de lezer wordt gestuurd door dat wat ze heeft meegemaakt, zodat een boek steeds anders kan zijn afhankelijk van waar die specifieke lezer zich bevindt, wat er op dat moment waar is.
Daar heb je dat woord weer: waar. En om de een of andere reden heb ik in dit geval helemaal niet de neiging om er aanhalingstekens omheen te plaatsen. All I have is a voice, schreef WH Auden, to undo the folded lie. Hij eindigt zijn gedicht – getiteld September 1, 1939 – met het uitspreken van de hoop dat hij, nu de wereld weerloos, donker en lamgeslagen is, een lichtpuntje kan zijn. Zo geformuleerd klinkt dat arroganter dan Auden het zelf in zijn gedicht weet te zeggen. Je kunt een goed gedicht of een verhaal dat ertoe doet nu eenmaal niet samenvatten zonder iets essentieels te verliezen. Want schrijven is wel degelijk een aanspreekvorm: een gesprek waarin de ander nu nog zwijgt. De schrijver ontmoet haar lezer tijdens het zoeken naar woorden, het polijsten en schrappen van zinnen, in het absoluut serieus nemen van de gezichtsloze onbekende die dit verhaal straks onder ogen krijgt. De afgelopen tijd heb ik een paar mensen horen klagen dat het, nu steeds meer teksten met ChatGPT worden gegenereerd, veel moeilijker is om het onderscheid te maken tussen echte mail en phishing of andere kwaadaardige spam. Machinegegenereerde teksten zijn per definitie onverschillig. Ze zijn het tegenovergestelde van een brief die je met zorg opstelt, voortdurend denkend aan de ander die je hoopt te bereiken. Zo'n brief schrijf en herschrijf je, voortdurend onzeker of je wel alles geeft wat je te bieden hebt. In een paar zinnen schets je de jongen met de uil op zijn arm die je laatst tegenkwam, midden in de stad, maar vangen die woorden wel echt de ervaring die je hoopt te delen? De onverwachte schoonheid van de kleine, majestueuze vogel, het kaarsrechte postuur, de zachte veren, de schok van dat helderwitte gezicht op deze grijze, overvolle plek. Maar ook: neem je niet teveel van haar tijd in beslag met nutteloos wollige formuleringen, zitten je eigen woorden je boodschap niet in de weg? Een goed boek is als zo'n brief. Het is de oprechte belofte dat ik, hoewel ik je niet ken, niet weet wat jij denkt en zelfs je adres niet heb en dus ook geen idee heb of mijn brief ooit aan zal komen, toch mijn uiterste best zal doen om je met mijn woorden te bereiken. Ik steek mijn hand uit naar jou, wie je ook bent, en wacht. In het beste geval geef ik je iets wat jij nog niet kende, of formuleer ik iets wat je misschien al wist, maar waarvoor je zelf nog niet de woorden vond. In de woorden die na al het schrappen overblijven probeer ik contact te leggen met een onbekende, op exact die manier waarop ik het liefst zou willen dat iemand contact legt met mij. Uiteindelijk is begrip iets wat je vast kunt houden.