Zorg dat je de gal niet raakt.
Ontweiden… 24 uur laten hangen.
Ingewanden eruit – buikwand groen? Zie filmpje. Oogjes eruit, maag eruit, gal eruit, lever, longen…
Het bloed kan je gewoon gebruiken (om sauzen te binden) – opdelen, poten eraf/kop eraf. In heel Duitsland eet men gewoon konijnenkoppen…
Botten geven heel veel smaak.
Maar toen hij eenmaal begon te steken en te snijden, en een poging deed om de harige huid over de rug en achterbenen te trekken, voelde hij walging. De haas was zwaar, zwaarder dan hij had gedacht en bungelde aan de zelfgemaakte standaard. (Bloed gutste eruit, droop naar beneden.) Er hing een onaangename geur, en zijn jongste sprong weg. Had hij meteen iets inwendigs geraakt? Een orgaan doorgeprikt? Tobias zweette en hikte nerveus terwijl hij zaagde. Een deel van de huid was afgesneden van de poten, het andere deel behoorde nog steeds stevig toe aan de haas, die niet losliet. Zweetdruppels prikten op zijn neusvleugels. Ze verwachtten dat hij zijn werk goed zou doen...
Het geluid van de loslatende huid was afschuwelijk. Waarom wilde hij de haas bereiden? Ze aten nauwelijks nog vlees, zeker geen haas of konijn, ze wisten niets van ‘wild’. Maar terwijl hij zich door de beproeving heen werkte, de poten door de huid trok, het verdomde ding vilde, voelde hij: dit was opvoeding. Hoewel, misschien was hij zichzelf aan het opvoeden. Ik ben een vader die zijn zonen leert hoe ze moeten overleven, die zijn kinderen een gevoel van verantwoordelijkheid bijbrengt, dacht hij, terwijl hij probeerde geen aandacht te schenken aan het bittere lachje dat volgde, en de scherpe gedachte: je leert ze niets, je hebt ze nooit iets geleerd!
Welke wereld lag er straks voor hen klaar? Op welke wereld had hij ze voorbereid?
Het leek allemaal grappig en zinloos. Hij dacht aan de afgelopen maanden waarin hij in zijn eentje in zijn atelier, een verbouwde schuur die grensde aan hun woning, had gewerkt aan zijn ‘meesterwerk’. Een metershoog beeld dat uit van alles en nog wat was opgetrokken. Uit organisch en anorganisch materiaal. Een werk waarmee hij hoopte het ultieme bewijs te leveren dat hij het verdiende om te leven. Of tenminste genoeg betaald te krijgen om nog een tijdje in leven te mogen blijven. En hoe hij in zijn poging dit te bewijzen – strenger en meer gesloten dan ooit – niemand in die ruimte had toegelaten. En, in wanhoop, steeds groter onderscheid maakte tussen zijn ‘creatieve werk’ en al het andere werk dat gedaan moest worden.
Het was Sophie-Anne die de jongens les had gegeven toen ze gedwongen thuis waren van school. Hij had zichzelf wijsgemaakt dat dit vanzelfsprekend was. Zij was logopediste… Zij had ervaring in het onderwijs…
Hij wist dat hij de ingewanden eruit moest trekken, en de gal niet mocht beschadigen – maar hij dacht dat hij iets raakte, er was weer een flard van die gruwelijke, dan snel verdwijnende geur.
Hij werkte harder en probeerde niet te kijken naar de jongens die naar hém keken, gefixeerd, maar tegelijkertijd zijn blik vermeden.
Het ziet er nu nogal vreselijk uit, zegt hij. Maar later, later, wanneer we het klaarmaken en zullen eten…
Maar hij wist al, terwijl hij aan het snijden was, dat ze het ding dat de haas geworden was niet zouden eten en dat hij dit ook niet zou afdwingen. En dat maakte hem nog besluitvaardiger om het verdomde kreng te versnijden en gedegen te bereiden.
‘Wat gebeurt er nu mee?’ vraagt zijn jongste, kijkend naar het slachtfeest, het kleine tafereel van bloed en horror en stank dat hij tot stand had gebracht. ‘Wat er nu mee gebeurt?’ zegt hij, zijn stem hoog, ‘wat er nu mee gebeurt? Nou, we laten hem hier en bedekken hem een beetje, en laten hem een tijdje rusten, want, want, het moet een beetje rusten, het vlees moet een beetje besterven, en dan versnijden we hem verder en verhitten en braden we hem, we zoeken wat kruiden en eten hem op, en het zal goed zijn, het zal naar echt wild smaken, niet naar iets wat jullie al kennen.’
‘Dus we laten hem gewoon hier, buiten?’ zegt zijn oudste.
‘Ja,’ zegt hij, ‘ja.’
‘Wat kan er gebeuren?’ vervolgt hij, ‘er zijn hier geen wolven, roofvogels zullen er echt niet voor komen, het zal een nachtje besterven en morgen zullen we het verder klaarmaken, en het zal echt goed smaken.’
(…)
Die nacht werd hij wakker van een stekende zware pijn op zijn borst. Een drukkend, loden gevoel. Maar zijn blaas was vol. Traag, op handen en voeten, kroop hij over de twee slapende bulten de tent uit.
Het was een stille nacht, met een halve maan.
Daar lag de haas, van de standaard gevallen (of getrokken?), op de grond. Hij dacht dat hij mieren zag.
(…)
‘Ik wilde iets achterlaten,’ zei hij, toen ze hem vonden. ‘Een paar vaardigheden, een paar dingen.’ Zijn vingers omklemden de lucifers, die nat waren, verkleefd, hij had het nu koud, zijn hart voelde zwaar en koud.