Geachte heer Dijkgraaf,
Veel romantici heeft ons land niet, ijdeltuiten en betweters des te meer. Je kunt geen bladzijde opslaan, geen video bekijken of gesprek beluisteren of men zal ons eens de waarheid vertellen. Is het niet de ene waarheid, dan is het wel die andere.
Voor raadselen is in de 21ste eeuw weinig ruimte in dit land, het niet-weten is een zonde. Dubieuze volksmilities en barricaden en restricties zijn overal; het zijn harde tijden voor de libertijn. We dragen premies af om een zachte dood te sterven.
Ik zag eens op een muur geschreven: “Liever nog een eeuw en dan naar de kloten, dan duizenden jaren met zaden en noten”. Ik weet niet of ik het met de schrijver eens was, maar ik denk het wel. Dat is vast geen populaire opvatting omdat we nu eenmaal een aarde hebben door te geven, zoals dat heet. Goed, bedankt nog, opa Van Aalten (1921-1990).
Maar is het geen geruststellende gedachte dat de aarde op een dag werkelijk weer bezit van óns neemt, in plaats wij van haar? En is het geen geruststellende gedachte dat de we daar als mens helemaal niets aan kunnen doen? Immers, hoe minder zin het leven heeft, hoe beter we het kunnen leiden. De acceptatie van zinloosheid of misschien zelfs het prediken van zinloosheid op scholen, zou de mensheid goed doen. Alleen dan krijg je weer mensen die zeggen: waarvoor kom ik dan mijn bed uit?
Nee, inderdaad niet om in de file op de A2 te gaan staan, op weg naar een verzekeringskantoor. Zodra je nu eenmaal iets ‘zinloos nuttigs’ doet (schrijven, regisseren, musiceren, ontwerpen, theater maken), ben je in dit land op zijn best een gewilde quizkandidaat, maar een professioneel podium kun je vergeten.
Menno Wigman (1966 – 2018) schreef ooit het gedicht ‘Paniek’ (uit de bundel ’s Zomers stinken alle steden, 1997).
Ruk je los uit het bejaarde Noorden!
Wreek de fratsen van Calvijn!
Belaag de kusten van augustus
en bedrink je aan een zondoorbloede
beeldenstorm! O la fatigue du Nord!
Wie huist nog waar hij woont?
Wigman verwijst hier naar een dialoog in de roman Brideshead Revisited (1945) van Evelyn Waugh, waarin karakter Anthony Blanche het verlangen naar het zuiden van grijze en vermoeide noorderlingen duidt. Ik heb me altijd afgevraagd of hij hier nu toeristen beschimpt of dat dit Menno’s oproep aan ons, ingedutte Hollanders, is.
Geen van mijn schrijvende of dichtende collega’s geeft zijn volledige lijf en leden (nog) aan de kunst. Ik ben een romanticus die zijn zwarte mantel elke ochtend ophangt aan de kapstok van de ambtenarij, omdat ik ’s avonds nu eenmaal liever olijven dan bolhyacinten eet.
Literatuur, of kunst in het algemeen, is steeds meer iets dat je erbij doet. Lezen is voor in het weekend. Dat heeft niet alleen te maken verdringing door het digitale, maar ook de status die onze literatuur in dit land heeft. Onze premier is een lezer (was Voskuil niet zijn favoriet?), maar hij laat zich liever filmen bij de Toppers. Hij is niet de enige; waar politici ook komen, er is altijd de knieval voor de ledigheid.
U lijkt me een verstandig mens. Het staat u vrij de aarde te redden, maar ik hoop ook dat u voor de schone kunsten pleit.