Confrontaties laat ons een gedeelte uit één leven zien – het leven van de zestienjarige Salomé Atabong - maar het biedt misschien wel meer relevante informatie dan een lijvig rapport over kansengelijkheid, probleemjongeren of jeugdinrichtingen. Ik durf dat zo te zeggen, meneer Weerwind, omdat ik zelf, na tien jaar ambtenaar te zijn geweest in dienst van Justitie, heel goed weet wat rapporten zijn. Hoe ze tot stand komen, welke toon ze aanslaan, wat ze behelzen. En hoe ze, in al hun grondigheid, binnen de bedding blijven die we zelf hebben bedacht: er klinkt geen menselijke stem uit op, maar feiten, cijfers en metingen. Natuurlijk zal ik niet beweren dat die informatie niet ter zake doet – want die kan uiterst relevant en nuttig zijn – maar ik geloof oprecht dat enige aanvulling daarop, zo nu en dan óók noodzakelijk is. Een aanvulling waarin de menselijke stem wél klinkt, waarin cijfers weer tot levens worden omgevormd, waardoor droge feiten weer volwaardige verhalen worden.
Confrontaties is niet alleen het verhaal van Salomé – maar ook het verhaal van familiebanden, culturele bagage, machtsverdelingen en de schoonheid van woede. Het biedt de lezer, (zelfs als die het op een willekeurige pagina openslaat, omdat hij er inderhaast of alleen maar uit beleefdheid doorheen bladert), direct toegang tot iets wat voor de meesten van ons verborgen blijft: de gedachten van een begaafd maar getroebleerd meisje, de conversaties tussen jeugdige delinquenten die staan te roken op een grauwe binnenplaats, een kale cel in een inrichting, de spreekkamer van een therapeut. Atangana Bekono brengt met Confrontaties ogenschijnlijk moeiteloos in kaart waar obstakels opdoemen, hoe het systeem werkt wanneer je erin zit, wat er knelt en wat er nodig is. En wel zodanig dat je als lezer de woede voelt, de afkeer, de verlangens, de dadendrang; omdat je al lezende gelóóft wat hier gebeurt. U gelooft dat alles ongetwijfeld eerder dan ik, meneer Weerwind. Niet alleen omdat u beroepsmatig verstand heeft van weerbarstige structuren, maar ook omdat u, hoe hoog u ook klom op de maatschappelijke ladder, wat u ook te bieden had, met regelmaat herinnerd bent aan de kleur van uw huid. Soms omfloerst, onuitgesproken, soms recht in uw gezicht. Door de ouders van een vriendje waar u thuiskwam (u omschreef ze in een interview als ‘keurige mensen, hoogopgeleid, met een piano in huis’), door wildvreemden, door mensen waar u vertrouwen in had. Toen u aan het Atheneum begon werd tegen uw ouders gezegd: "Als uw kind een diploma haalt, dan is dat het eerste zwarte kind dat hier een diploma haalt."
Salomé, sterk, slim, leeslustig, heeft van huis uit meekregen hard te werken en niet te zeuren. Dus werkt ze hard, dus zeurt ze niet. Het kan haar niet behoeden. ‘Als ik in het afgelopen jaar iets heb geleerd,’ noteert ze in haar cel, ‘zowel op school als thuis, dan is het wel dat dingen gewoon gebeuren en slimme mensen net zo dom kunnen doen als domme mensen. Dat hard werken en niet zeuren niet genoeg is. Je wordt er niet onzichtbaar van. Je blijft alsnog een doelwit.’ Door dit boek te lezen maakt de lezer kennis met alle mensen die in Salomé, (en haar familieleden, begeleiders, psychologen, klasgenoten en medegedetineerden) verenigd zijn. Stelt u zich toch eens voor dat u met al die mensen óók nog eens gesprekken moest voeren over recht en onrecht, stelt u zich eens voor dat u met al die mensen matige koffie uit de automaat moet drinken. We boffen maar dat er boeken zijn. Een efficiëntere wijze om de mensheid te ontmoeten is nauwelijks denkbaar.
Wat ons tot actie drijft, meneer Weerwind, is natuurlijk nooit een lijst met cijfers, ook dat weet u beter dan ik – het is misschien de eerste les die politici leren. Wat ons tot actie drijft is de manier waarop het verhaal achter die cijfers verteld wordt. De manier waarop die cijfers gedaanten aannemen, ons troosten of angst aanjagen, de manier waarop ze ons doen denken aan onze eigen kinderen, geliefden of buren. De manier waarop het onvoorstelbare, buitenissige of groteske ten tonele wordt gevoerd – pijnlijk realistisch, dat wil zeggen: met de grootste, meest terloopse vanzelfsprekendheid. Ons leven staat niet ver van de fictie af – steeds minder ver, zou je zelfs kunnen beweren – ons leven is er onderdeel van. De verhalen die wij onszelf vertellen over onszelf, over de ander, over onze jeugd, onze vaders en oma’s – wat zijn die anders dan fictie, dan een eenpersoonswerkelijkheid? Op een dag belt er een deurwaarder aan. Op een dag bedreigt iemand je kinderen omdat ze te veel lawaai maken. Op een dag knapt er iets en druk je het gaspedaal te diep in. Op een dag stapt een psychiatrisch patiënt met een vuurwapen de metro in. Op een dag belt de politie omdat je dochter op het bureau zit: ze heeft besloten om de zoveelste belaging door klasgenoten af te straffen. En dat heeft ze vurig en grondig gedaan.