Ik heb een boek voor je, Micky, het heet À Rebours (1884), het is geschreven door de Frans-Nederlandse auteur Joris-Karl Huysmans, het is lang geleden door Jan Siebelink vertaald als Tegen de keer.
Hier gaat het over. Hertog Jean des Esseintes is de laatste telg uit een vervallen adellijk geslacht. Neurotisch en bleekzuchtig, afgestompt door een leven van lustbevrediging, en vervuld van walging over de platte Amerikanisering van de maatschappij, verlaat hij Parijs en trekt zich terug in een afgelegen landhuis nabij het dorp Fontenay.
‘Als een kluizenaar was hij rijp voor de afzondering; hij was het leven moe en verwachtte er niets meer van; als een monnik ook was hij overstelpt door een immense moeheid; hij wilde tot zichzelf inkeren en niets meer gemeen hebben met de profanen, waaronder volgens hem alle nuttigheidsfilosofen en dwazen vielen.’
In Fontenay creëert Des Esseintes voor zichzelf een universum van kunstmatigheid. Het kunstmatige wordt door hem beschouwd als ‘het kenteken van het menselijk vernuft. De natuur, zo was hij gewoon te zeggen, heeft haar tijd gehad.’
Hij geeft zich over aan een reeks opeenvolgende obsessies, waarin dat thema van de kunstmatigheid nooit ver weg is.
Hij koopt een reuzenschildpad om de inrichting van zijn huisje te verfraaien: ‘Het was een gril, bij Des Esseintes opgekomen kort voor zijn vertrek uit Parijs. Op een dag keek hij naar zijn glanzend Perzisch tapijt dat, al naar de zilverachtige schittering die over de inslag van de wol liep, aladingeel en pruimenviolet kleurde, en hij had bij zichzelf gedacht: het zou een goed idee zijn op dit tapijt iets te plaatsen dat bewoog en donker genoeg was om de felheid van deze tinten scherper te doen uitkomen.’
Enter de schildpad.
Maar het gewenste kleureneffect blijft uit. Hij laat het schild van het beest overtrekken met goud, hij laat het inleggen met zeldzame edelstenen, echte én artificiële, hij maakt er een hele studie van (‘aspergegroene chrysoberyl, preigroene bastaardsmaragd, olijfgroene olivien’), en als het beest klaar is, sterft het onder zijn verstikkende last.
Des Esseintes maakt een letterkundige studie van de Latijnse literatuur, verliest zich vooral in christelijk-Latijnse auteurs. Hij legt een excentrieke verzameling bloemen aan (‘Na de kunstbloemen die de werkelijke naäpen, wilde hij natuurlijke bloemen die er precies zo uitzagen als onechte.’). Hij mijmert over zijn verleden vol perverse seksuele escapades en herinnert zich speciale bonbons: ‘Parels van de Pyreneeën’, ze ‘bevatten een druppel sarcanthusolie en een druppel, in klontjes suiker gekristalliseerde vrouwelijke essence’ — ik schreef al, Micky: ik wil het over intieme zaken hebben…
Geplaagd door reukhallucinaties verdiept Des Esseintes zich in parfums: ‘Wat hem bijzonder boeide in het maken van parfums was de graad van precisie die bereikt werd bij de imitatie van het echte aroma. Parfums worden bijna nooit gemaakt van de bloemen waarvan ze de naam dragen; en de kunstenaar die zo dwaas is om zijn ruwe materialen alleen aan de natuur te ontlenen, kan slechts een onwaarachtig, stijlloos bastaardwerk scheppen.’
Dat zijn tot nadenken stemmende woorden, Micky, breed toepasbaar, maar nu dreig ik de fout te begaan deze woorden van Huysmans ‘nut’ toe te kennen.
Er is geen ‘nut’. Je hoeft ze alleen maar in je hoofd te laten rondzingen, je te laten bedwelmen door de associaties die de taal oproept.
Terug naar Parijs
De ene obsessie na de andere volgt, alles doortrokken van een perverse fascinatie met verrotting, ontbinding, ziekte, waanzin. Des Esseintes’ bezigheden putten hem uit, zijn zinnen raken almaar meer overprikkeld, zijn eenzame afzondering leidt tot neerslachtigheid, en op den duur raakt hij ook fysiek in verval, is niet meer in staat tot eten. Hij kwijnt weg, tot een uiteindelijk geraadpleegde arts hem, na een eerste reeks medische behandelingen, beveelt terug te keren naar Parijs. Hij moet weer onder de mensen komen om van zijn neuroses af te geraken.
Ik verklap alvast het einde, Micky, maar bij een roman waarin de taal belangrijker is dan de plot, mag dat: Des Esseintes volgt het ‘vonnis’ van de arts op.
Hij haat de wereld waar hij naar terug moet, de platte wereld van geld en burgerlijke genoegens, een wereld met als resultaat: ‘de onderdrukking van alle intellect, de ontkenning van alle eerlijkheid, de vernietiging van alle kunst […]. Dit was de grote strafkolonie Amerika, overgebracht naar ons continent; de immense, onpeilbare, onmetelijke lompheid van de bankier en de nouveau-riche straalde als een verwerpelijke zon over de heidense stad, die, op haar buik, onreine lofzangen uitstootte voor het goddeloze tabernakel van de banken!'
Komt bekend voor, Micky? Nou, laten we Tegen de keer vooral niet lezen als een maatschappelijke aanklacht. Het enige ‘nut’ van dit kunstwerk, is het gebrek aan nut. Het is wonderschoon, bizar, vaak ook hilarisch. Het biedt een kijkje in een geest met sterk encyclopedische neigingen — maar je leert er niets van. Het ontleent al zijn waarde aan zichzelf.
Waar ik naartoe wil, Micky: Huysmans brak met de literaire stroming waarbinnen hij als schrijver tot wasdom gekomen was: het naturalisme. In een voorwoord bij Tegen de keer, geschreven twintig jaar na publicatie van de roman, zegt Huysmans: ‘deze school [het naturalisme, JO], die de onvergetelijke verdienste gehad heeft werkelijke personen in een exact beschreven milieu te plaatsen, was gedoemd een pas op de plaats te maken, zich eindeloos te herhalen.’
Huysmans en zijn tijdgenoten botsten, als ik het zo mag interpreteren, tegen de grenzen van de werkelijkheid op. Je kunt uit de werkelijkheid niet meer halen dan erin zit. Wat Des Esseintes in de roman zegt over het maken van parfums, zou je ook kunnen verbinden — als een tegeltjeswijsheid — aan het werk van de schrijver: ‘de kunstenaar die zo dwaas is om zijn ruwe materialen alleen aan de natuur te ontlenen, kan slechts een onwaarachtig, stijlloos bastaardwerk scheppen.’
We leven in een reality-tijd, Micky, in een tijd van ‘echt gebeurd is altijd beter dan verzonnen’. Het zal je niet verbazen dat ik een causaal verband zie tussen het alles plat en banaal makende neoliberalisme van jouw VVD en wat ik dan maar ‘neonaturalisme’ zal dopen.
Een literatuur die er alles aan doet een zo exact mogelijke kopie te zijn van de werkelijkheid, maakt zichzelf overbodig. Die literatuur verlaat de vrijplaats van de kunst, en treedt toe tot de wereld van alledag.