Amsterdam, juni 2022
Geachte Minister, Beste Carola Schouten,
We kennen elkaar niet persoonlijk, maar toch neem ik de vrijheid u te schrijven.
Ik worstel een beetje met de toon van deze brief. U bent minister van Armoedebestrijding, Participatie en Pensioenen, vicepremier zelfs; u heeft politieke macht. Ik ben een schrijver en heb weliswaar de macht van het woord, maar ben ook een ‘gewone’ burger. Welke toon is gepast? Maar vooral: met welke taal ontsnap ik aan de ongelijkwaardigheid die al snel op de loer ligt wanneer je mensen in posities als de uwe – zogenaamde hoogwaardigheidsbekleders – aanspreekt?
In gedachten zie ik u glimlachen. Omdat ik denk dat u dit dilemma herkent van werkbezoeken in het land en vanuit uw eigen achtergrond. U bent niet met een gouden lepel in de mond geboren, noch heeft u in uw leven voor de gemakkelijkste weg gekozen; van wat ik over u heb gelezen maak ik op dat u als alleenstaande jonge moeder twijfel, angst en zelfs de dreiging van armoede hebt gekend. U komt op mij over als een bescheiden, integer bestuurder met grote betrokkenheid bij de mensen voor wie u geacht wordt zich in te zetten: vrouwen, mannen en kinderen die worstelen met armoede en alle mogelijke bijkomende problemen, zoals stress, uitsluiting, achterstelling, laag zelfbeeld, depressie en uithuisplaatsing van kinderen. ‘Gewone mensen’, zeg maar, en ik gebruik aanhalingstekens omdat ik de term ‘gewone mensen’ nogal neerbuigend en neutraliserend vind klinken. Ik gebruik hem echter toch, omdat dit het onderwerp is waarover ik het met u wil hebben: de taal. Onze taal. En vooral over het feit dat die nooit neutraal is, ook al gaan we daar meestal stilzwijgend van uit. Taal wordt altijd gebezigd in een context van machtsverhoudingen. Taal kan een struikelblok in menselijk contact zijn, juist wanneer we vanuit verschillende perspectieven spreken. U zult zich daarvan bewust zijn; in een reportage in Vrij Nederland (2 juni 2022) over u en uw missie, las ik dat u tijdens werkbezoeken vooral luistert naar mensen en minder zelf spreekt. Dat begrijp ik en respecteer ik. Woorden kunnen zijn als granaten die ieder moment kunnen ontploffen. Om op uw terrein te blijven, armoede, denk ik aan termen als ‘de onderkant van de samenleving’, ‘kansarm’, ‘afvalputje’, ‘achterstandswijk’, ‘laagopgeleid’. Onverbloemd stigmatiserende en minachtende classificaties die regelmatig en zonder ironie of zelfreflectie worden gebezigd door journalisten, hulpverleners, politici, ambtenaren, bestuurders (u heb ik dit soort woorden niet in de mond horen nemen, gelukkig), al of niet met de beste bedoelingen.
Als iemand met een ‘gewone’ arbeidersachtergrond word ik razend en opstandig van dit soort taal. Als er zo over je wordt gesproken, herken je je alleen maar minder in het beleid dat jouw situatie treft. Is het gek dat mensen zich afkeren van de politiek en cynisch worden?, denk ik dan.