Kinderen renden naar hun tafeltjes, stoelpoten krasten over het laminaat. Jordi verstopte een papier onder zijn shirt, ik kon mijn blik er niet vanaf houden. En dat zag de leraar.
‘Oké dan, haal er maar onder vandaan.’
Jordi rolde met zijn ogen terwijl hij het papier met een uitgestrekte arm overhandigde. Ik zag dezelfde angst in de ogen van de leraar als bij moeder. Zijn hele gelaat veranderde, hij paste zijn postuur aan, stond plotseling veel rechter, en leek haast te groeien.
‘Dit is materiaal voor jullie volgende school, niet hier.’
Kinderen trokken boeken uit hun laatjes, ik zat allang klaar.
‘Vita weet het nog niet,’ hoorde ik iemand achter me fluisteren.
Het giechelen werd doorgegeven tot aan de laatste rij.
‘Oké dan,’ zei de leraar die wilde overgaan tot de orde van de dag, terwijl ik mijn uiterste best deed om te verdwijnen op mijn stoel.
11
Het huis van mijn tante rook naar kaneel. Altijd als ik bij haar langs ging, stond er iets op het fornuis te pruttelen. Ze kookte nog met gas, wat ik van mijn moeder tegen niemand mocht zeggen. Ik weet nog hoe verbaasd ik was de eerste keer dat het zag. Het leek op echt vuur dat ik in series had gezien, alleen was het iets blauwer dan ik dacht. Een open vuur in huis kon sowieso geen goed idee zijn. Ze schoof een ronde koek naar me toe. Voorzichtig plukte ik aan de randjes, het smaakte zo goed, alsof ik voor een tweede keer op dezelfde dag wakker werd.
‘Je moeder vertelt het je niet,’ zei ze.
Ik denk dat er iets in mijn ogen veranderde, want mijn tante zei: ‘Je hoeft niet bang te zijn.’
Ze schoof een paar oranje krullen achter haar oren.
‘Op je achttiende krijgt je een brief. En in die brief…’
Mijn tante pauzeerde even, perste haar lippen op elkaar.
‘Daarin staat hoe en wanneer je doodgaat.’
Ik wist ik niet zeker of ik haar moest geloven.
‘Je hoeft het allemaal nog niet te begrijpen, dat komt later wel.’
Ik durfde niet naar háár brief te vragen.
‘Als je heel goed luistert naar je lichaam, dan weet je het vanzelf. Daar heb je geen overheidsbrief voor nodig.’
Ik dacht aan mijn botten en plukte nog een stukje van de koek.
‘Ik kan het niet,’ zei ik.
‘Wat kan je niet, lieverd?’
‘Luisteren.’
Ze stak een hand naar me uit, en aaide me over mijn oor. Het klonk ontzettend luid en goed.
17
Een week voor mijn achttiende verjaardag zat mijn moeder klaar aan de keukentafel. Voor haar lag een opengevouwen brief, die zo te zien al duizend keer door haar handen was gegaan. Ze realiseerde zich natuurlijk dat ik over een week zelf aan de beurt was en wilde me rijkelijk laat voorbereiden. Inmiddels wist ik precies hoe iedere brief was opgesteld. Eerst werden er felicitaties geuit over het behalen van de meerjarige leeftijd, daarna werden de verschillende categorieën uiteengezet, om vervolgens de wijze van overlijden van het individu prijs te geven. Het sloot af met mogelijk consult om het verdere leven in te vullen naar aanleiding van de genoemde sterfdatum. Ik weet niet wat ik meer vreesde: de sterfdatum van mijn moeder te weten te komen of het toneelstuk dat ze ongetwijfeld zou opvoeren. Ze ging er namelijk nog steeds vanuit dat ik niets wist van dé brief. Maar ze zei niets. Ze bleef roerloos zitten. Dus boog ik mijn hoofd over het papier, ik scande, mijn ogen sloegen door de ambtelijke taal heen op zoek naar een getal. Zesennegentig. Hitteberoerte en hartfalen. Alles stond bij elkaar op een hoopje. Mijn moeder duwde zich van de tafel en liep weg zonder om te kijken.
39
Ik heb het nooit aan mijn moeder verteld. Ze moet hebben kunnen raden dat ik niet oud zou worden. Geen kinderen, geen partner, geen carrière. Allemaal net als mijn tante. Alleen zij leefde nog, tot mijn verbazing. Ik zat voor de zoveelste keer tegenover haar, de laatste jaren kwam ik er nog vaker dan eerst. Het hele huis walmde van de gekarameliseerde uien. Ze had haar sterfgetal nooit genoemd, maar ik was ervan uitgegaan dat die ergens vroeg moest liggen. Net zoals mensen dat bij mij terecht dachten.
‘Ik heb mijn brief nooit geopend,’ zei ze.
‘Is dat niet illegaal?’
Achter haar stond een butagasfles die ze zelf had aangesloten aan haar fornuis.
‘Ik wist het zelf al,’ vervolgde ze, zonder in te gaan op mijn vraag, ‘de overheid heeft niets met mijn dood te maken. Ik wil geen levensinvulling, en al helemaal geen doodsinvulling.’
De uiensoep rook vreselijk lekker.
‘Ik wil heel slecht zijn in doodgaan. Niet vredig, maar tierend. Precies zoals ik ook wil leven.’
Het was voor het eerst dat ik negendertig niet zo erg vond.