De vraag kwam uit de lucht vallen: welke romans zou ik journalisten aanraden om te lezen? Deze op het oog toch vrij eenvoudige vraag bleek al snel hopeloos ingewikkeld. (Ik neem mijn eigen onvermogen even als maat der dingen – een fout die ik vaker maak.) Want wie zijn die journalisten over wie we het hier hebben? Zijn ze jong en hoopvol en naïef? Zijn ze oud en cynisch en zitten ze vast in denkpatronen die zijn ingesleten toen Jan Peter Balkenende en Mat Herben de machtigste mannen van Nederland waren?
En los daarvan, wie ben ik om ze van advies te voorzien? En moet ik niet nog een stap terugdoen en me afvragen of het hoe dan ook een goed idee is: journalisten die romans lezen? Waarom zouden ze dat moeten doen? Niet omdat ze er betere mensen van zouden kunnen worden. In dat sprookje geloven goede journalisten noch mensen die boeken schrijven die het lezen waard zijn. Om professionele redenen dan? Omdat ze er als journalist iets aan zouden kunnen hebben? (Wie wil weten wat professioneel lezen met een mens kan doen: lees The Information, van Martin Amis. De hoofdpersoon is recensent Richard Tull, iemand met literaire ambities die hij nooit helemaal wist waar te maken. ‘He was very good at book reviewing. When he reviewed a book, it stayed reviewed.’)
Ik geloof niet dat ik journalisten romans waarin de journalistiek een rol van betekenis speelt zou willen aanraden. Dat soort lezen, in de hoop op herkenning, heeft toch altijd iets treurigs. Scoop van Waugh was een feest, natuurlijk. Net als Towards the End of the Morning, van Michael Frayn. Maar ik herinner me nog goed hoe hoog mijn verwachtingen waren van The Imperfectionists, van Tom Rachmann, en hoe leeg ik me na het lezen ervan voelde. Journalisten romantiseren hun werk graag, en deze roman deed dat ook.
(Ik weet het, nu doe ik het weer: mijn eigen tekortkomingen zonder pardon op een hele beroepsgroep projecteren. Toen ik in 2011 stage mocht lopen op een krantenredactie was ik lichtelijk ontstemd dat het in feite gewoon een kantooromgeving was. Dat er flexwerkplekken waren en dat niemand achter zo’n bureau zat te roken. Dat niemand bezig was met het zagen aan de stoelpoten van de minister-president, omdat het mysterie van millennials die niet meer wilden trouwen belangrijker leek. Dat de hele boel überhaupt niet in zwartwit was.)
Hoe langer ik over de vraag nadacht, hoe ingewikkelder hij werd. En dat kon toch niet de bedoeling zijn. Het was, besloot ik, veel logischer om het probleem van de andere kant aan te vliegeren. Ik ging voor mijn boekenkast staan en ik probeerde nergens aan te denken, in de rotsvaste overtuiging dat er dan vanzelf iets zou gebeuren. (Voor een boekenkast gaan staan is, als je het even echt niet meer weet, eigenlijk altijd mijn advies. Het levert bijna altijd wat op en het loopt nooit slecht af. Behalve in het geval van Don Quichot natuurlijk.)