Ik weet niet wanneer ik Sex and the City begon te kijken. Werd de serie, die liep van 1998 tot 2004, van begin af aan in Nederland uitgezonden? Iedere week stipt? En zat ik dan klaar of stond het zomaar aan? Op de achtergrond terwijl ik een fles goedkope witte wijn opentrok? Was ik alleen of onder mijn vriendinnen?
Wat ik weet is dat ik weliswaar jonger was dan de vrouwen uit de serie, dat ik geen interessante baan had, niet in een eigen appartement woonde maar in een overvol anti-kraakpand, dat het er minder schoon was en minder precies ingericht, dat ik geen dates had maar onenightstands, dat mijn leven algeheel smoezeliger was, rommeliger, chaotischer, wilder, maar dat ik me desondanks met deze vrouwen identificeerde, en dan met name met die ene vrouw, de verteller: Carrie Bradshaw.
Wat ik weet is dat ik me met haar identificeerde als vrouw, als geliefde, als vriendin. Ik identificeerde me niet met haar als schrijver. Sex and the City gaat over liefde, relaties, seks, vriendschap. Maar de serie gaat ook over schrijverschap.
Ik weet niet wanneer de ik in mijn werk sloop. In mijn tienerdagboeken, geparfumeerd en roze gelinieerd, dansten de ikken op de pagina’s. Er was maar één perspectief en dat was het mijne. Toen ik mijn woorden begon te delen, voorzichtige publicaties in gratis blaadjes, nam ik die ikken mee. Ik ging naar een concert en getuigde ervan in een recensie. Ik was naar een festival en schetste mijn ervaring in de schoolkrant. Later zwoor ik de ik af. Ik was ervaren, ik wist beter. Een ik, zo besloot ik, is zowel narcistisch als onzeker. Een ik kleedt je uit en harnast je tegelijkertijd. Het is eng om te zeggen wat je – jij persoonlijk – vindt, maar veel enger is het om te zeggen dat iets simpelweg zo is. Tegen 'ik vind' kan iemand alleen maar inbrengen: 'ik vind dat niet'. Maar 'het is nu eenmaal zo' kan afgeserveerd worden als onwaar.
Wat ik weet is dat de ik later terugkeerde in mijn werk, voorzichtig, zelfbewust. Dit was een ander soort ik, niet de 'ik' van 'ik vind' maar een zorgvuldig vormgegeven zelf – een verklede ik. Het was deze ik die persoonlijke essays binnen sloop, een lezing, soms een recensie. Het was deze ik die zelfs opdook in een essaybundel die helemaal niet over mij zou gaan. Non-fictie is de categorie waarin dat boek past, en inderdaad, alles wat de ik erin meemaakt, heb ik zelf meegemaakt. En toch voelt die ik fictief – als een ik tussen aanhalingstekens. Toch voelt wat die ik beleeft als een verhaal, gadegeslagen van een afstand.
Sex and the City begon als een column. Tussen 1994 en 1996 publiceerde The New York Observer de date-ervaringen van dertiger Candace Bushnell en haar vrienden, gesitueerd in het Manhattan van zakenmensen, socialites, galeriehouders, finance guys, tv-producers en tijdschriftredacteuren. In eerste instantie beschreef Bushnell haar ervaringen via een ik, maar algauw begon ze haar escapades te verbergen achter een alter ego: Carrie Bradshaw. Nu waren er twee Bushnells: de autofictieve Carrie Bradshaw, die op pad ging en dingen beleefde, en een ik die meer passief en dienstbaar was, die observeerde, vragen stelde, de verhalen van anderen optekende. Bushnells column veranderde in spel van zelven, waar nog eens een laag aan werd toegevoegd, een derde zelf, toen er van de column een serie werd gemaakt en Carrie Bradshaw het gezicht, het lichaam, de onontkomelijke aanwezigheid van actrice Sarah Jessica Parker kreeg. Van een rauwe, soms cynische schets van het New Yorkse datingleven veranderde Bushnells column in een meer gepolijste, meer optimistische romcom. Het spel met zelven verdween.