Op een ochtend word je wakker en ben je je onderwerp. Je ademt in en ruikt het zilte water van de Hudson (Leo Vroman); je leest het nieuws en weet ‘verzet begint niet met grote woorden maar met kleine daden’ (Remco Campert). Je internaliseert een ander mens. Je handschrift is nog net niet dat van die ander maar zou het kunnen worden – dat van mijn gebiografeerden herken ik uit duizenden. Ik weet precies op welk moment, bij wat voor soort opmerking, zij een wenkbrauw zouden optrekken. Ik weet welke gewoonte van hun geliefde ze nooit vergeten, ik weet naar welke school ze liepen als kind en via welke route, ik weet wat ze liefst dronken en lazen, waar ze bang voor waren, wat hun hart brak, wat de cruciale beslissingen waren in hun leven, hoe en met welke keuzes ze de koers wijzigden. Tussen al dat weten wringt zich, met geluk, gaandeweg het echte kennen en dan klikt het zich vast. Wordt die ander een werkelijk nabije ander. Bijna jezelf.
Verdiep je jarenlang in het verhaal van iemand anders en dat verhaal gaat deel uitmaken van dat van jezelf. I am many stories.
Voor schrijvers maakt het in wezen niet uit of het om een bestaand of fictief personage gaat: je moet je verbinden. ‘Madame Bovary, c’est moi’, zei Flaubert en eigende zich het leven toe van een jonge vrouw die genadeloos onderuit werd gehaald door de benauwde bekrompenheid van het leven. Een paar jaar later werd hij net zo makkelijk twee krasse mannetjes die alle kennis van de wereld wilden boekstaven (Bouvard en Pecuchet) – zoals elke schrijver in iedere huid kan kruipen. De huid van een koning die geboren wordt in een pan met bieten, de huid van een meisje dat verdwijnt in een gat achter de spiegel. Zo tuimelt, om wat actuele voorbeelden te noemen, Lisa Weeda via een korenveld een andere eeuw in, wordt Paul Lynch een moeder met drie kinderen, Olga Tokarczuk een woedende oude vrouw die hoge heren omlegt.
In haar essay over die vrouw, Janina Duszejko, schrijft Tokarczuck over wat ze noemt ‘de zachte klik’: ‘het veelzeggende moment waarop er echte empathie ten opzichte van een irreële figuur ontstaat.’ Zij heeft het over de schrijver, maar hetzelfde geldt daarna voor de lezer. Personages voor wie je iets voelt worden je vrienden of je vijanden, je verbindt je en tegelijk verdwijn je: in hun verhaal, uit jezelf.
We kozen ‘I am many stories’ als motto voor het ILFU dit jaar en die vier woorden raken aan een wereld van lezen en schrijven. Het ‘ik’ erin is het gevaarlijkst én heeft het meeste potentieel. We lezen zo graag autobiografische literatuur, steeds meer, en anders wel romans vanuit een ik-perspectief. Het identificeert makkelijker, je verbindt je makkelijker. Aangenaam, maar ook beperkend. Volgens Tokarczuck geeft het vertellen in de eerste persoon weliswaar het individu een gevoel van autonomie, maar creëert het ook een tegenstelling tussen het ‘ik’ en de ‘wereld’ – precies waarover het motto je aan het denken zet, zeker in onze tijd van bubbels en identiteitspolitiek.
Lezen om je te kunnen identificeren in de zin van empathie voelen: ik droom ervan dat dat een diep ingeklonken behoefte is. Empathie gaat verder dan herkennen, wat éérst een grote behoefte is en waar hele groepen – iedereen die zichzelf karig gerepresenteerd ziet of heeft gezien – nog hongerig naar zijn. Je thuis voelen in je eigen verhaal, in de verhalen van mensen die op je lijken, is één. Identificatie met andere verhalen, verhalen over dat wat je niet kent, mensen die je niet zomaar begrijpt, is iets anders. Wat moet je daarmee? Kun je het opbrengen je werkelijk te verplaatsen in een personage dat ver van je afstaat? Wil je via een ander verhaal de wereld zien en leren begrijpen, of toch liefst via een verhaal dat bij je past? Wil je deuren openen naar onbekende verhalen, naar onvertelde, ongemakkelijke? Wil je verhalen bevestigen, herhalen of negeren?
Als programmeur voor het ILFU vind ik het de spannendste vragen, ze liggen ten grondslag aan alle gesprekken die we voeren over wie we gaan uitnodigen, welke verhalen we willen laten zien.