Max Porter schrijft op zo’n gemakkelijke manier over rouw dat het bijna nonchalant overkomt (bijna). Porters veelstemmige, speelse debuut gaat over hoe een man, kenner van het werk van dichter Ted Hughes, met zijn zoontjes achterblijft na het verlies van zijn vrouw. ‘Hiha het hele huis zwaar in de rouw, dooie moeder waar je maar keek, kleurpotloden, autootjes, jassen, rubberlaarzen, allemaal onder een laag verdriet’. Hij beschrijft de trits mensen die wordt aangezwengeld zodra de dood ergens haar botte intrede doet: de lasagnebrengers, de sentimentelen, de plakkers, de wegblijvers. Maar bij dit gezin klopt nog iets anders aan: een kraai. ‘Ik ga pas weer weg als je me niet meer nodig hebt’, kraste de zwarte vogel. Dit verhaal maakt niets mooier dan het is, maar wel ongemakkelijker, grappiger, absurder, en tegelijkertijd is dat ook hoe rouw kan zijn.