Het is in Creation Lake vermoedelijk niet de plot waar je als lezer zo gretig van wordt – het gevoel dat er iets vreselijk mis zal gaan, wordt al vrij snel aangewakkerd. Doorlezen doe je toch wel; ondanks de vele intellectuele intermezzo’s mag je dit boek gerust een pageturner noemen. Nee, het is iets anders. Het is dat ijzingwekkende zelfvertrouwen van de hoofdpersoon, waar je graag een procentje van zou lenen voor je eigen, helemaal niet spannende, burgerbestaan. Het is dat duistere, grimmige wereldje, waarin je als lezer even mag vertoeven. Om vervolgens je boek dicht te kunnen slaan en te zien dat buiten de zon schijnt. Dat mensen best wel aardig zijn, en niet alleen als ze je ergens voor gebruiken. En dat er geen baby in de afvalcontainer ligt. Het is even opgelucht ademhalen – en dan toch weer in Creation Lake duiken omdat je móet weten hoe het afloopt, hoe het precies misloopt. Daar zeg ik verder niks over. Lees hieronder de voorpublicatie, lees daarna dat boek (en die andere ook, als je dat nog niet hebt gedaan), en zorg dat je erbij bent op 23 september.
*Over dat ‘traditioneel mannelijke’ gesproken – ik kan niet wachten tot Rachel Kushner eind september in Utrecht is, want ik ben ontzettend benieuwd wat ze daar zelf over te zeggen heeft. Ik vermoed dat Kushner dat een ontzettend vermoeiende constatering vindt. Hoezo mannelijk? Hoezo zou motorrijden, bier drinken en moorden in godsnaam alleen voor mannen zijn? Dat zijn toch juist de dingen die het leven leuk maken?
Creation Lake
1 – De genoegens van de afzondering
Neanderthalers waren gevoelig voor depressie, zei hij.
Hij zei dat ze ook gevoelig waren voor verslaving, vooral aan roken. Hoewel het waarschijnlijk was, zei hij, dat die edele en mysterieuze Thalers (zoals hij de Neanderthalers soms noemde) de nicotine op een grovere manier aan de tabaksplant onttrokken, bijvoorbeeld door op de bladeren te kauwen, nog vóór het kritieke scharnierpunt in de geschiedenis van de wereld: de eerste mens die het eerste tabaksblad bij het eerste vuur hield.
Toen ik dit deel van Bruno’s e-mail las, en mijn blik van ‘mens’ naar ‘tabaksblad’ naar ‘vuur’ gleed, stelde ik me een vetkuif uit de jaren vijftig voor met een wit T-shirt en een zwartleren jack die een brandende lucifer bij het uiteinde van zijn Camel-sigaret houdt en inhaleert. De vetkuif leunt tegen een muur – want dat doen vetkuiven, ze leunen en lanterfanten – en dan blaast hij uit.
Bruno Lacombe vertelde Pascal in de e-mails die ik stiekem las dat Neanderthalers erg grote hersenen hadden. Of althans dat hun schedels erg groot waren, en we kunnen gerust aannemen dat hun schedels waarschijnlijk gevuld waren, zei Bruno, met hersenen.
Hij vertelde over de indrukwekkende omvang van de hersenpan van een Thaler, waarbij hij moderne metaforen gebruikte; hij trok een vergelijking met de cilinderinhoud van motoren. Van alle mensachtigen op twee benen die de afgelopen miljoen jaar deze aarde hebben bevolkt, stond de Neanderthaler volgens Bruno met zijn hersenpan heel ver vooraan, met een gigantische inhoud van 1800 cc.
Ik stelde me een king of the road voor, heel ver vooraan.
Ik zag zijn leren jack, zijn dikke pens, benen wijd, motorlaarzen 12 op de ver naar voren gemonteerde verchroomde voetsteunen. Zijn chopper heeft een apehanger waar hij nauwelijks bij kan; hij doet alsof zijn armen daar niet moe van worden en hij er geen vreselijke pijnscheuten naar zijn lendenstreek van krijgt.
We weten door hun schedels, zei Bruno, dat Neanderthalers een enorm gezicht hadden.
Ik zag Joan Crawford voor me, een gezicht van die orde van grootte: dramatisch, bruut, dwingend.
En sindsdien, in het natuurhistorisch museum in mijn hoofd dat ik creëerde terwijl ik Bruno’s e-mails las, met diorama’s bewoond door figuren met lendendoeken, gele tanden en klitterig haar, hadden al die prehistorische mensen die Bruno beschreef – ook de mannen – het gezicht van Joan Crawford.
Ze hadden haar lichte huid en haar vuurrode haar. Aanleg voor rood haar, zei Bruno, was vastgesteld als genetisch kenmerk van de Thaler dankzij de wetenschappelijke vooruitgang die was geboekt bij het vaststellen van het genoom. En naast zulk werk, zulk bewijs, zei Bruno, kunnen we afgaan op onze natuurlijke intuïtie en veronderstellen dat de emoties van de Neanderthalers hevig en intens waren, met pieken en dalen, net zoals die van de typische roodharige.
Nog een paar dingen die we nu over Neanderthalers weten, schreef Bruno aan Pascal: ze waren goed in wiskunde. Ze hielden niet van menigtes. Ze hadden een sterke maag en waren niet speciaal gevoelig voor maagzweren, maar uitsluitend gebarbecued voedsel beschadigde hun ingewanden zoals dat bij iedereen zou gebeuren. Ze waren extra gevoelig voor tandbederf en tandvleesproblemen. En ze hadden overontwikkelde kaken, geweldig geschikt voor het kauwen van zeen en kraakbeen, maar inefficiënt voor zachtere kost, hun kaken waren overkill. Bruno beschreef de kaak van de Neanderthaler als een meelijwekkend kenmerk vanwege die overontwikkeling, de last van een vierkante kaak. Hij had het over verzonken kosten, alsof het lichaam een kapitaalinvestering was, een vaste investering, de lichaamsdelen vastgenageld op een fabrieksvloer, apparatuur die was aangeschaft en niet kon worden doorverkocht. De kaken van de Neanderthaler waren verzonken kosten.
En toch, de zware botten en de stevige, warmtevasthoudende bouw van de Thaler waren bewonderenswaardig, zei Bruno. Vooral vergeleken met de soepstengels die bij de moderne mens voor ledematen moeten doorgaan, de Homo sapiens sapiens. (Bruno noemde het geen ‘soepstengels’, want hij schreef die e-mails in het Frans, ik heb de vergelijking iets beeldender gemaakt.)
De Thalers konden de kou, om niet te zeggen de eonen, uitstekend overleven, zei hij, zo gaat het verhaal tenminste – een verhaal dat we moeten compliceren als we de waarheid willen weten over het verre verleden, als we een glimp willen opvangen van de waarheid over déze wereld, nu, en hoe we daarin moeten leven, hoe we in het heden moeten verblijven, en waar we morgen naartoe moeten.
Mijn eigen morgen was gedetailleerd gepland. Ik zou Pascal Balmy ontmoeten, leider van Le Moulin, aan wie deze e-mails van Bruno Lacombe geschreven waren. En ik had niet de hulp van de Neanderthalers nodig om hem te vinden. Pascal Balmy had gezegd: ga om één uur ’s middags naar het Café de la Route aan het pleintje in het dorp Vantôme, en daar zou ik zijn.