Mijn vrouw is een gemakkelijk mens, zolang je rekening houdt met een paar dingen. Ze heeft van haar moeder geleerd na iedere autorit de auto te bedanken. Ze verwacht van mij niet dat ik hetzelfde doe, zolang ik haar maar niet uitlach. Op de middelbare school had ik verkering met een strenggelovig meisje. Ondanks alle strengheid verlangde ze in religieus opzicht maar één ding van mij: haar zo lang als zij dat nodig vond laten bidden, haar niet onderbreken, geen vragen stellen. In zekere zin is mijn huidige vrouw een religieus type. Ze bedankt niet alleen de auto, maar ook haar koffie, de stoelen waar ze op zit, de planten, het licht, de lades waar ze haar rommel in kwijt kan en ga zo maar door. Omdat dit ritueel zich meestal in stilte voltrekt heb ik er relatief weinig last van. Al had ik, als ik beter had opgelet, wel eerder kunnen weten dat ze een tik extreem van aard was. Dat wat voor een ander in zekere zin vanzelfsprekend is – dat de dingen er gewoon zijn, of dat alles wat je om je heen verzamelt uiteindelijk toch iets is waar je recht op hebt – blijft voor mijn vrouw elke dag opnieuw iets buitengewoons, alsof ze het mag ontvangen van het universum in plaats van het te verdienen. Je werkt altijd samen, zegt ze. Niets staat op zichzelf.
Zelf ben ik om eerlijk te zijn geen groot voorstander van samenwerken. Tegenwerken is het andere uiterste, maar als ik in mijn leven te veel aandacht had geschonken aan samenwerken, in de gelijkwaardige zin ervan, had ik nu geen tonnen op de bank, geen huis dat groot genoeg was om feesten in te geven, of een zwembad om baantjes in te trekken, dan was er niets waar ik überhaupt dankbaar voor kon zijn.
Los van de dankbaarheid zou je mijn vrouw ook kunnen typeren als
zijnde ijdel. Dat is, als ik er nu over nadenk, lange tijd onze redding geweest. Met de dankbaarheid voel ik in principe weinig affiniteit, maar die ijdelheid waardeer ik aan haar. Het is prettig om een vrouw te hebben die weerstand weet te bieden tegen het verval. Ze snijdt uien met een zwembril op, zodat ze niet gaat tranen, legt soms lepels in de vrieskist die ze later bevroren en al met de bolle kant in haar oogkassen duwt tegen de wallen, die ze dus niet heeft. Zij beweert zelf dat het door de lepels komt, maar ik denk dat het zijn uitwerking niet mist dat ze op tijd naar bed gaat, veel en lang slaapt. Mijn vrouw gaat zo vroeg naar bed dat er dagen zijn waarop ik haar niet zie. Ik kom van mijn werk, ik schenk mezelf een glas in en voeg me uren later bij haar in bed. Sinds een paar jaar lig ik onder mijn eigen deken zodat ik haar niet wakker maak als ik bij haar kom liggen. Tijdens één van die nachten waarop ik tot laat had gewerkt, lag ik wakker, maar op een andere manier dan ik van mezelf gewend ben. In principe heb ik weinig slaap nodig, ik lees nog wat stukken op mijn e-reader, of repeteer een vergadering in mijn hoofd. Dit keer lag ik wakker ondanks mezelf; het was ongewoon heet, zeker voor de tijd van het jaar, zeker voor de geografische ligging waar ons huis zich bevond, ik voelde mijn hart bonken, mijn lichaam leek gealarmeerd. Het gaf me een onprettig gevoel dat de hitte meer over mij te zeggen leek te hebben dan ikzelf. Ik had mijn vrouw al eerder in een voor ons doen uit de hand gelopen discussie moeten beloven de airco niet te gebruiken. ‘Een airco maakt alles alleen maar erger,’ zei ze. We hadden er ruzie over gemaakt. Ik zei: ‘Een airco maakt het niet erger, schat, dat is onzin.’